Een karbies vol herinneringen
Hoofdstuk 3
Buiten spelen bij oma
En langs het tuinpad van mijn vader
Zag ik de hoge bomen staanIk was een kind en wist niet beter
Dan dat ‘t nooit voorbij zou gaan
Bij oma buiten spelen was het fijnste wat er was. Een mooiere
speelplek kon ik me niet voorstellen. Mijn lievelingsplekje was de hoge
zandbult die tussen twee lage schuurtjes lag. In de schuurtjes werd het voer
voor de kippen opgeslagen. Het gereedschap werd er bewaard. Er zaten kleine
ruitjes in aan de kant van de zandbult. Als ik boven op de zandbult stond kon
ik over de lage schuine daken heen kijken. Samen met mijn nichtje Jeanne, die
vier maanden jonger was, heb ik hier veel tijd doorgebracht. We bakten
zandtaartjes en bouwden zandkastelen. Vaak zaten we gewoon rustig boven op de
zandbult met het gezicht naar de weilanden. We keken naar de grazende koeien
en riepen van alles naar de boer die zo
nu en dan op zijn tractor voorbij kwam. We zaten gezellig te keuvelen, hadden
van alles samen te bespreken. We voelden ons vrij en veilig, het was ons
plekje. We gingen ook wel achter de rij schuurtjes zitten, er was nog een
smalle strook gras tussen de rij schuurtjes en het prikkeldraad. Daar zaten we
helemaal verstopt.
Het was helemaal feest als we met de grote kar, waarmee de
eieren weggebracht werden, mochten spelen. Om de beurt op de kar zitten en
trekken. Als de bessen rijp waren gingen we met de kar langs de bessenstruiken.
We legden geplukte bessen in de kar om ze op de stoep voor huis op te eten. We
mochten zoveel bessen plukken als we lustten. Rode en witte bessen en
kruisbessen. We plukten ook wel de schermen van de vlier om met de zwarte
bessen te spelen. We mochten ook wel eens mee als oom Wicher de eieren weg
bracht. Jeanne en ik op de kar en oom Wicher trekken. Wat een feest. Als we dan
ook nog een koekje kregen van een mevrouw die een paar dozen eieren had besteld
was het feest compleet.
Bij het huis stonden appel- en perenbomen. Tussen twee
perenbomen in bond oom Wicher vaak een stevig touw. Een jute zak in het midden
over het touw en klaar was onze schommel. Alleen als het fruit bijna rijp was
mochten we daar niet schommelen. Twee oude autobanden opgestapeld, een stevige
plank erover, en klaar was onze wip.
Om het huis heen sluipen, elk een andere kant langs, was een
leuk spannend spelletje. Je wist nooit bij welke hoek je elkaar tegen het lijf
liep. Er was veel ruimte om te spelen. Rennen mocht, maar niet in de buurt van
de kippenhokken. De kippen waren niet gewend aan rennende kinderen en vooral de
witte leghorns stoven van schrik alle kanten uit als wij te hard langs liepen.
We vonden de kippen wel heel leuk. Alle hokken hadden een uitloop naar buiten.
Ik kan nog enorm genieten van het zachte tevreden getok van kippen. We boften
als we met oom Wicher de hokken in mochten om de kippen voer en water te geven
en eieren te rapen. We kregen ook wel een handje vol kippenringetjes in felle
kleuren die we trots om onze vingers droegen en waarmee we kettingen maakten.
Er was ook een hok met mooie fazanten, gelukkig waren de fazanten veel buiten
in de ren te zien.
In het weiland, omzoomd door een houtwal, liepen schapen en
soms één of twee pony’s. In het midden van het weiland was een hoge bult
begroeid met gras. We renden vaak de bult op en af.
Het erf was heel geschikt om verstoppertje te spelen,
eigenlijk te geschikt want als je van te voren niet afsprak waar je je mocht
verstoppen vond je elkaar nooit terug. De voorraadschuren waren nooit op slot,
we konden ons daar dus ook verstoppen. Met mijn vader speelde ik altijd
verstoppertje in de voortuin waar genoeg struiken waren om achter te kruipen.
Met vader gingen we ook wel auto’s tellen. We stonden dan met een notitieblokje
en potlood ongeduldig te wachten tot er eindelijk een auto voorbij zou komen.
Heel vroeger was het pad vanaf de weg naar huis niet
verhard. Voor ons kinderen was dat een voordeel. We tekenden met een stok
vierkanten in het zand zodat we konden hinkelen. Toen het pad bestraat werd
kwam er ook een betegeld paadje om huis heen te liggen. Er bleef nog een strook
zand over die elke zaterdag door oom Wicher werd geharkt. Daarna mochten wij
daar niet meer door heen lopen. Het erf moest er op zondag netjes uitzien.
Het huis is er nog maar het is al lang niet meer het huis
van oma. Het is verbouwd, de fruitbomen zijn gekapt, waar de moestuin was is nu
een parkeerterrein. In het weiland staan zomers caravans van kamperende
vakantiegangers. De houtwal biedt beschutting, een kippenhok is verbouwd tot
toiletgebouw. Och, ik hoop dat ze er net zo genieten van hun vakantie als ik
vroeger deed.