zaterdag 6 februari 2016

Appelscha: Een karbies vol herinneringen hoofdstuk 4


Een karbies vol herinneringen

 
Hoofdstuk 4
 
Vakantie in Appelscha

 
In 1963 gingen we voor het eerst echt met vakantie. Ik was toen 11 jaar en mijn broertje 6 jaar. Hiervoor gingen we tijdens de vakanties logeren bij oma. Mijn vader kon van een collega een zomerhuisje huren op het kampeerterrein van Pieter de Boer in Appelscha. Ruim van te voren legde mijn moeder de kleren, lakens en handdoeken, die mee moesten, klaar in de voorkamer. De voorpret was groot. We telden de dagen af.
 
Eindelijk was het zover. Op een zomerse zaterdagochtend gingen we vanuit Leeuwarden met de bus naar Appelscha. We vonden het een hele reis. Omdat we wat te vroeg in Appelscha waren gingen we eerst op een terras wat drinken. Dat was een belevenis op zich. Mijn broertje en ik kregen een glaasje ranja. Mijn moeder proefde met een zuinig gezicht van mijn limonade en zei hoofdschuddend: “Weinig siroop en veel water. Zo verdienen ze hun geld”. Even later zochten we nieuwsgierig het kamp van Pieter de Boer en ons huisje. “Hier is ‘t”, riep mijn vader en warempel: boven de deur hing een bordje met de naam “Hier is ’t”. Onze voorgangers vertrokken en wij konden onze intrek nemen. Wat een schattig donkergroen houten huisje was het. Er hingen bloembakken met geraniums onder de ramen. Er was een klein keukentje waar een enorme petroleumlamp hing, een woonkamer met een stapelbed, een tafel met vier stoelen en een theekastje. Boven de tafel hing een grote petroleumlamp. Er was ook een slaapkamertje met een stapelbed. Daar sliepen mijn broertje en ik. Het hùske stond buiten tegen onze slaapkamer aan. Als er iemand op zat kon je, als wij op bed lagen,  zo met elkaar praten. Er was geen elektriciteit en geen stromend water. Wij vulden altijd een emmer met water bij het huis van Pieter de Boer. Als het donker was werden de petroleumlampen aangestoken. Ik vermoed dat er op butagas gekookt werd.
 
Ons huisje stond aan de rand van het terrein. Er waren nog een paar houten huisjes en een eindje verderop was het tentenkamp. Tegenover ons huisje stond een woonwagen. Daar woonde een oude mevrouw. Samen met mijn vakantievriendinnetje of samen met mijn broertje gingen we wel op bezoek bij deze vriendelijke vrouw. We kwamen er graag want het was een buitenkans in een echte woonwagen te kunnen kijken. De mevrouw heeft ons ook een keer vroeg in de avond meegenomen naar een weiland om naar grazende reeën te kijken.
 
Het kamp grensde aan de Boerestreek. Er zo’n beetje tegenover bevond zich de speeltuin Duinen Zathe. Daar mocht ik een keer samen met mijn vakantievriendinnetje spelen. We kregen een stempel op de hand zodat we in en uit konden lopen. We durfden onze handen niet meer te wassen uit angst dat de stempel zou vervagen. Op de Boerestreek stonden tegen de bosrand aan houten bankjes zonder leuning opgesteld, hier werden altijd de groepsfoto’s genomen tijdens schoolreisjes en andere groepsreisjes. Er stond ook een kraam met snoep en souvenirs. Er hingen allemaal kleine aapjes waar we verlangend naar keken. Mijn broertje en ik hebben elk zo’n zacht aapje gekregen. Er zaten elastiekjes aan de armpjes, beentjes en het hoofd waarmee je het aapje bewegen kon. Mijn aapje heeft al lang het loodje gelegd maar het aapje van mijn broertje is er nog steeds.
 
De boodschappen deden we bij de winkels aan de Vaart. Op een hoek was een winkel waar buiten allerlei kleurig speelgoed was uitgestald. Daar heb ik een grote rode bal gekregen.

We verveelden ons geen moment. We maakten met onze ouders lange wandelingen in de bossen. Ik herinner me nog dat we langs Beatrixoord liepen en dat we zelfs een keer tot aan de rand van de Kale Duinen zijn gewandeld. We vonden het prachtig dat het bos wat heuvelachtig was.   Ook gingen we wel naar een grote plas waar we konden pootje baden. En als we thuis waren speelde ik met mijn vakantievriendinnetje en marcheerde mijn broertje met een grote stok als tambour-maître langs de tenten.
 
Onze eerste vakantie was zo goed bevallen dat we in 1964 weer een week naar “ons huisje” zijn gegaan. We hadden zo enthousiast verteld over ons verblijf dat deze keer veel familieleden besloten een dagje bij ons te komen. Vanuit Steenwijk, waar de meeste familie woonde, was Appelscha gemakkelijk bereikbaar. Er was blijkbaar ook een goede busverbinding want tante Dien kwam met Jeanne met de bus naar Appelscha. Op een avond hadden tante Jannie en oom Arend zelfs oma meegenomen. Dat was een hele aparte ervaring. Wij gingen altijd naar oma toe, oma kwam nooit bij ons. En nu zat ze zomaar in ons zomerhuisje te genieten. Zo nu en dan zwaaiden oma en de mevrouw in de woonwagen glimlachend naar elkaar.

Ook deze tweede vakantie in Appelscha vloog voorbij. De nieuwe gasten werden met een auto gebracht en wij konden mee terug naar Leeuwarden. Veel te snel naar onze zin waren we weer thuis. We hadden weer stromend water, elektriciteit, meer ruimte, allemaal onze eigen slaapkamer. Maar wat misten we de ruimte en de vrijheid buiten, de bossen en de heerlijke boslucht. We moesten weer een heel lang jaar wachten op de volgende vakantie. Dat we niet weer naar Appelscha zouden gaan maar naar Terschelling wisten we toen nog niet.

 
Anja Balt
 

Mijn verhaal “Nooit weer Appelscha” is als zomercolumn geplaatst in de Sneon en Snein bijlage van de  Leeuwarder Courant in de zomer van 2012. Op mijn weblog is dit verhaal geplaatst op 1 april 2013.

 
Het vervolg op de vakanties in Appelscha staat beschreven in het verhaal “Schon wieder”. Dit verhaal is als zomercolumn geplaatst in de Leeuwarder Courant in 2015. Dit verhaal is op mijn weblog geplaatst op 19 juli 2015.



Geen opmerkingen:

Een reactie posten